- home
- Advanced Search
55,079 Research products, page 1 of 5,508
Loading
- Other research product . Other ORP type . 2020Open Access DutchAuthors:A, S.J.H. van der (ProRail);A, S.J.H. van der (ProRail);Publisher: ProRail
Op het emplacement Kijfhoek zijn verschillende projecten gepland om het kenmerkende Heuvelsysteem te moderniseren en de levensduur ervan te verlengen. Het Heuvelsysteem is eind 1990 opgeleverd en is aan het einde van zijn technische levensduur. Deze projecten gaan gepaard met bodemingrepen, waardoor het archeologisch bodemarchief mogelijk verstoord raakt. De oudste bewoning heeft plaatsgevonden op het rivierduin. Op de oevers van de Devel is op een aantal plekken middeleeuwse bewoning (11e eeuw) vastgesteld. Voor de rivierduinen geldt een hoge archeologische verwachting voor vindplaatsen vanaf het Mesolithicum; de stroomgordel van de Devel heeft een hoge verwachting voor bewoning gedurende de IJzertijd/Romeinse tijd en Vroege Middeleeuwen. Ook zijn hier 14e-eeuwse boerderijplaatsen te verwachten van na de bedijking van de Devel. Ten aanzien van de komgebieden geldt een lage archeologische verwachting voor vindplaatsen uit de periode IJzertijd/Romeinse tijd en Vroege Middeleeuwen. De heuvel op het rangeerterrein is opgehoogd met ongeveer 3 tot wel 7,5 meter; het rangeerterrein zelf met ongeveer 1,5 meter. Alle ingrepen in dit ophoogpakket en in de 30 cm daaronder kunnen worden verricht zonder het risico archeologische waarden te verstoren. Voor ingrepen ter plaatse van de oeverwallen van de Devel en de rivierduinen, die dieper reiken dan het ophoogpakket en de 30 cm daaronder (circa 1,8 m -NAP), moet eerst een archeologisch onderzoek worden uitgevoerd. Afhankelijk van de aard van de ingrepen en in overleg met de archeologisch deskundige van de gemeente Zwijndrecht zal worden bepaald in welke vorm dit onderzoek kan plaatsvinden. In de delen van het plangebied buiten de oeverwallen en rivierduinen wordt geen archeologisch onderzoek nodig geacht. Deze zones zijn als ‘vrijgeven’ aangeduid op de advieskaart.
- Other research product . Other ORP type . 2009Open Access DutchAuthors:Bongers, J.;Bongers, J.;Publisher: De Steekproef, archeologisch onderzoeks- en adviesbureau
onderzoeksrapport
- Other research product . Other ORP type . 2018Open Access DutchAuthors:Ruijters, M.H.P.M. (RAAP Archeologisch Adviesbureau);Ruijters, M.H.P.M. (RAAP Archeologisch Adviesbureau);Publisher: RAAP Archeologisch Adviesbureau
In het plangebied vindt een bestemmingsplanwijziging plaats, waarbij de aanwezige bedrijfsgebouwen plaatsmaken voor een woonhuis en bijgebouwen.
- Other research product . Other ORP type . 2010Open Access DutchAuthors:Corver, B.A. (drs.); Berkhout, M. (MA);Corver, B.A. (drs.); Berkhout, M. (MA);Publisher: Becker en van de Graaf
Inventariserend Veldonderzoek door middel van proefsleuven in verband met de bouw van een nieuw pand.
- Other research product . Other ORP type . 2020Open Access DutchAuthors:Vaessen, R.A. (RAAP Archeologisch Adviesbureau bv); Verhoeven, M.P.F. (RAAP Archeologisch Adviesbureau bv);Vaessen, R.A. (RAAP Archeologisch Adviesbureau bv); Verhoeven, M.P.F. (RAAP Archeologisch Adviesbureau bv);Publisher: RAAP Archeologisch Adviesbureau bv
In het kader van de verbreding van de A58 heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau een update uitgevoerd van twee bureauonderzoeken. De resultaten van beide updates wordt hieronder beschreven. Rapport 3687 - Tilburg/Eindhoven Het onderhavig onderzoek vormt een update van een eerder door Econsultancy uitgevoerd onderzoek in het kader van de verbreding van de A58 tussen Eindhoven en Tilburg (Stiekema, 2015). Het belangrijkste doel hierbij was om na te gaan in hoeverre recente onderzoeken en ontwikkelingen de conclusies uit dit eerdere onderzoek beïnvloeden. Tevens is de archeologische verwachtingskaart op basis van de laatste gegeven geüpdatet. Uit het onderzoek blijkt dat er weinig verschillen zijn waar te nemen ten opzichte van het eerdere bureauonderzoek en de conclusies zijn dan ook over het algemeen vergelijkbaar. Wel is inmiddels duidelijk geworden dat er gekozen wordt om de A58 te verbreden naar 2x3 banen en niet voor een variant van 2x2 rijstroken met een spitsstrook. Hierdoor wordt de kans vergroot dat archeologische waarden in de bodem verstoord worden doordat de grond waarin zich bevinden wordt afgegraven of anderszins wordt geroerd. Op basis van onderhavige update zijn er geen grootschalige aanpassingen nodig aan de conclusies getrokken in het rapport van Econsultancy. Net als in dit eerdere onderzoek wordt geadviseerd om een archeologisch onderzoek uit te voeren in de vorm van verkennende boringen. Zones die reeds als verstoord zijn aangemerkt of al zijn onderzocht zijn vrijgesteld van onderzoek. In het eerdere bureauonderzoek van Econsultancy zijn ook gebieden met een lage archeologische verwachting vrijgesteld van onderzoek. Toch overschrijden de geplande werkzaamheden de ondergrenzen die gelden voor deze categorie, waardoor ook deze gebieden in principe in aanmerking voor onderzoek. In de huidige planontwerp betekent dit dat voor vrijwel het gehele tracé in aanmerking komt voor vervolgonderzoek. Ten aanzien van het beschermde archeologisch monument in de gemeente Oirschot dient de omgang hiermee in samenspraak met de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) te worden bepaald. Werkzaamheden in dit gebied zijn namelijk vergunningsplichtig. Door het uitvoeren van het verkennend booronderzoek in een vroege fase van het project kunnen de archeologische risicogebieden in een vroeg stadium in kaart gebracht worden gebracht. Op basis hiervan kan vervolgens niet alleen worden bepaald of archeologisch vervolgonderzoek noodzakelijk is en welke vorm dit onderzoek het beste kan hebben, maar kunnen er, waar mogelijk, eventueel ook aanpassingen aan de ontwerpplannen worden gemaakt waarmee potentiële archeologische resten worden ontzien en waar archeologisch onderzoek dan ook niet meer noodzakelijk is. Bovendien kunnen de gegevens uit het booronderzoek dienen om in een latere fase, wanneer de definitieve plannen en de daarbij horende planning van het project bekend zijn, prioriteit te geven aan bepaalde zones waar archeologisch vervolgonderzoek aan de orde is om zodoende de risico’s van archeologisch onderzoek en eventuele vertragingen die dit kunnen opleveren zowel mogelijk te beperken. Rapport 3889 - Breda In opdracht van Witteveen + Bos Raadgevende ingenieurs B.V. heeft RAAP in mei 2019 een bureaustudie uitgevoerd in het kader van de geplande verbreding van de A58 (InnovA58) ten zuiden van Breda (traject Sint Annabosch-Galder) in de gemeente Breda. Voor het onderzoeksgebied is reeds in een eerder stadium een bureauonderzoek uitgevoerd door Econsultancy. Alhoewel de omvang en diepte van de bodemingrepen nog niet volledig bekend is, kan er gezien de lage ondergrenzen (30 cm & 0 en 100 m²) van worden uitgegaan dat er in de zones met het archeologisch monument van waarde, en een hoge-, middelhoge- en lage verwachting nader onderzoek aan de orde is. Er wordt aangeraden om in alle zones waar volgens het gemeentelijk beleid de ondergrenzen ten aanzien van archeologie worden overschreden een archeologisch onderzoek in de vorm van verkennende boringen uit te voeren in de zones waar werkzaamheden gaan plaatsvinden buiten de huidige wegtracés. In de huidige planontwerp betekent dit dat voor vrijwel het gehele tracé in aanmerking komt voor vervolgonderzoek. De boringen dienen aan weerszijden van de weg om de 50 meter boringen worden gezet met een kleine handmatige boor (Edelmanboor 7 cm en/of zandguts 3 cm). Op bekende vindplaatsen dienen er minstens vijf boringen te worden gezet. Deze boringen hebben tot doel de gaafheid van de bodem, en daarmee de noodzaak tot verder onderzoek, te bepalen. Dit rapport geeft (selectie)adviezen. Het is aan de bevoegde overheid, de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, deze al dan niet over te nemen in de vorm van een (selectie)besluit.
- Other research product . 2002Open Access EnglishAuthors:Picton Phillipps, Christina J.V.;Picton Phillipps, Christina J.V.;Publisher: University of EdinburghCountry: United Kingdom
Knowledge of the convict period in New South Wales has been substantially expanded and enriched through a number of revisionist scholarly studies in the last quarter of the twentieth century. The cumulative result has been the establishment of a number of new orthodoxies. These studies have drawn on a number of analytic frameworks including feminism and cliometrics, successfully challenging the previous historiography. The rich archival sources in New South Wales have been utilised to reformulate the convict period by a number of scholars, demonstrating the complexity of life in the penal colony. Academic divisions between what are regarded as "Australian" history and "British" history have imposed their own agendas on writing about transportation. This study challenges. this imposition through an examination of petitioners' approaches to the home and colonial administrations. A lacuna in the scholarly studies has been a lack of attention to transportation's consequences for married couples and their children. This study seeks to narrow that gap through these petitions. The findings of the study demonstrate the continuation of links between those who were transported and those who remained in Britain. It is argued that these findings have important implications for future research within Britain, and that what is disclosed by these petitions and the individuals who were involved in on-going communications cannot be restricted either to Australian or convict histories. Our knowledge of what transportation meant to individuals in the periphery as well as those in the metropole is diminished if the focus remains firmly on the settler community. Supplementary material from contemporary sources as well as the official records passing between the two administrations has been utilised and these supplementary sources suggest that there was a broad qivision between official publicly stated policy and practice in respect of transportees' family circumstances. Chapter One establishes the architecture of the thesis and explains the methodology adopted. Chapter Two offers a reinterpretation of the colony's formation in 1788 and inserts the "convict audience" of that day into the historiography. Chapter Three examines two petitioners writing from different gaols in Britain prior to their expected transportation. A resolution of the division between cliometrics and this more qualitative humanist approach is proposed. Chapter Four is a study of petitioners in Britain and a study of the process required for a reunion and reconstitution of family units in New South Wales. Chapter Five seeks to a resiting of male convicts as family members through an examination of a number of contemporary sources. Chapter Six examines the petitions raised by husbands and fathers for their wives and families to be given free passages to the colony. Chapter Seven provides case studies of three transportees and their experiences of the petitioning process. In Chapter Eight the focus broadens out from married men to examine and provide a revision of convicts' correspondence with their relatives and friends in Britain. Such correspondence has previously provided the basis for nationalist interpretations; the revision here suggests that such interpretations are anachronistic. Chapter Nine is an extended metaphor drawing the material together to the conclusions of the study.
- Other research product . Other ORP type . 2017Open Access DutchAuthors:Roller, G.J. de (MUG Ingenieursbureau BV);Roller, G.J. de (MUG Ingenieursbureau BV);Publisher: MUG Ingenieursbureau BV
MUG Ingenieursbureau heeft in opdracht van Dienst Landelijk Gebied een archeologisch karterend onderzoek uitgevoerd langs de Grote Wetering bij Dreumel, gemeente West Maas en Waal. De aanleiding voor het onderzoek wordt gevormd door de toekomstige herinrichting van de Grote Wetering, waarbij natuurvriendelijke oevers worden aangelegd. In een eerder stadium is een archeologisch inventariserend booronderzoek uitgevoerd door MUG Ingenieursbureau. Op basis van de resultaten van dit onderzoek is de huidige onderzoekslocatie geselecteerd voor vervolgonderzoek. In het onderzoeksgebied is sprake van stroomrugafzettingen en rivierduinen. Deze lagen worden kansrijk voor archeologie geacht. Daarom zijn deze lagen bemonsterd door middel van megaboringen. Deze boringen zijn in een verspringend grid met een tussenafstand van 12,5 m geplaatst op de oevers van de Grote Wetering. Het onderzochte tracé heeft een lengte van 1,2 km. In de bodemmonsters is in drie boringen aardewerk aangetroffen dat uit de periode bronstijd-ijzertijd dateert. Verder is er in één boring een slak/sintel aanwezig. De aanwezigheid van archeologische indicatoren wijst er dat er sprake is van archeologische vindplaatsen. Het gaat hierbij om twee locaties waar aardewerk (boring 86 en 99) is aangetroffen, één met mogelijk aardewerk (boring 21) en één locatie met mogelijk metaal slakken/sintels (boring 48). Wij bevelen aan om in een straal van 10 m rond deze vindplaatsen geen bodemingrepen uit te voeren. Is dit niet mogelijk dan bevelen wij aan om een waarderend booronderzoek uit te voeren. Hierbij wordt het boorgrid verder verdicht. Doel is hierbij om na te gaan of er meer archeologische indicatoren aanwezig zijn om zo een beter beeld te krijgen van datering, omvang en diepteligging van de vindplaatsen. Voor de rest van het onderzoeksgebied bevelen wij aan om geen verder archeologisch onderzoek uit te voeren. Dit betreft een aanbeveling. Het selectiebesluit is voorbehouden aan de bevoegde overheid, gemeente West Maas en Waal. Verder dient te allen tijde bij het afgeven van een omgevingsvergunning de wettelijke meldingsplicht (ex artikel 53 Monumentenwet 1988) kenbaar te worden gemaakt, om het documenteren van toevalsvondsten te garanderen: “Degene die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is (in roerende of onroerende zin), meldt die zaak zo spoedig mogelijk bij onze minister”. Deze aangifte dient te gebeuren bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in Amersfoort. Het verdient aanbeveling ook de bevoegde overheid, gemeente West Maas en Waal hiervan op de hoogte te stellen.
- Other research product . Other ORP type . 2022Open Access DutchAuthors:Corporaal, S. (Synthegra Archeologie);Corporaal, S. (Synthegra Archeologie);Publisher: Data Archiving and Networked Services (DANS)
De tijdens het inventariserend veldonderzoek gehanteerde onderzoeksmethode is conform het PvE. Ook de 32 boorlocaties zijn direct uit het PvE overgenomen, met als enige aanpassingen dat een tweetal boringen in het zuidelijke deel, ter hoogte van het te slopen pand verzet zijn vanwege aanwezige vervuiling in de bodem. Binnen het pand in het zuiden van het onderzoeksgebied, is met behulp van 5 mechanische beton-boringen de verharding verwijderd. De boorlocaties en maaiveldhoogtes zijn ingemeten met behulp van GPS. Binnen het pand is dit niet gelukt en zijn de boorlocaties met meetlinten ingemeten en is de hoogte genomen van de vloer net buiten het pand en is deze waarde voor al deze 5 boringen overgenomen. Direct onder maaiveld is er geboord met een Edelmanboor met een diameter van 7 cm. Vanaf circa 100 cm is er geboord met een guts met een diameter van 3 cm. De boringen zijn uitgevoerd tot in de top van de zandige afzettingen van Calais, tot een diepte van maximaal 460 cm. Het opgeboorde sediment is verbrokkeld en/of versneden en geïnspecteerd op de aanwezigheid van archeologische indicatoren. Met extra nauwkeurigheid is gekeken naar de bodemtrajecten die, zoals eerder beschreven, een hoog verwachtingspatroon toebedeeld hebben gekregen. De boringen zijn lithologisch beschreven conform de NEN 5104 en bodemkundig geïnterpreteerd
- Other research product . 2014Open Access CzechAuthors:Ulč, Martin;Ulč, Martin;Publisher: Západočeská univerzita v PlzniCountry: Czech Republic
Vývoj názorů na slovanskou etnogenezi v českém a německém archeologicém myšlení mezi lety 1860 - 1920. Obhájeno Views on an ethnogenesis of the Slavs in Czech and German archaeological thought between 1860 - 1920.
- Other research product . Other ORP type . 2021Open Access DutchAuthors:van Bussel, A.T.L.E. (Transect b.v.);van Bussel, A.T.L.E. (Transect b.v.);Publisher: Data Archiving and Networked Services (DANS)
In opdracht van de Provincie Gelderland heeft Transect b.v. in april tot en met juni en september 2019 een archeologisch proefsleuvenonderzoek en een opgraving (variant archeologische begeleiding) uitgevoerd in het kader van de verbinding van de A15 met de N839 tussen Bemmel en Huissen (gemeente Lingewaard). De nieuwe aansluiting heeft een tracélengte van circa 2,25 km. In het kader van de aansluiting wordt de weg verbreed, waarvoor onder andere sloten, groenvoorzieningen en kabels en leidingen worden verlegd en kruispunten worden gereconstrueerd. De werkzaamheden hebben bodemverstoringen tot verschillende diepten tot gevolg.
55,079 Research products, page 1 of 5,508
Loading
- Other research product . Other ORP type . 2020Open Access DutchAuthors:A, S.J.H. van der (ProRail);A, S.J.H. van der (ProRail);Publisher: ProRail
Op het emplacement Kijfhoek zijn verschillende projecten gepland om het kenmerkende Heuvelsysteem te moderniseren en de levensduur ervan te verlengen. Het Heuvelsysteem is eind 1990 opgeleverd en is aan het einde van zijn technische levensduur. Deze projecten gaan gepaard met bodemingrepen, waardoor het archeologisch bodemarchief mogelijk verstoord raakt. De oudste bewoning heeft plaatsgevonden op het rivierduin. Op de oevers van de Devel is op een aantal plekken middeleeuwse bewoning (11e eeuw) vastgesteld. Voor de rivierduinen geldt een hoge archeologische verwachting voor vindplaatsen vanaf het Mesolithicum; de stroomgordel van de Devel heeft een hoge verwachting voor bewoning gedurende de IJzertijd/Romeinse tijd en Vroege Middeleeuwen. Ook zijn hier 14e-eeuwse boerderijplaatsen te verwachten van na de bedijking van de Devel. Ten aanzien van de komgebieden geldt een lage archeologische verwachting voor vindplaatsen uit de periode IJzertijd/Romeinse tijd en Vroege Middeleeuwen. De heuvel op het rangeerterrein is opgehoogd met ongeveer 3 tot wel 7,5 meter; het rangeerterrein zelf met ongeveer 1,5 meter. Alle ingrepen in dit ophoogpakket en in de 30 cm daaronder kunnen worden verricht zonder het risico archeologische waarden te verstoren. Voor ingrepen ter plaatse van de oeverwallen van de Devel en de rivierduinen, die dieper reiken dan het ophoogpakket en de 30 cm daaronder (circa 1,8 m -NAP), moet eerst een archeologisch onderzoek worden uitgevoerd. Afhankelijk van de aard van de ingrepen en in overleg met de archeologisch deskundige van de gemeente Zwijndrecht zal worden bepaald in welke vorm dit onderzoek kan plaatsvinden. In de delen van het plangebied buiten de oeverwallen en rivierduinen wordt geen archeologisch onderzoek nodig geacht. Deze zones zijn als ‘vrijgeven’ aangeduid op de advieskaart.
- Other research product . Other ORP type . 2009Open Access DutchAuthors:Bongers, J.;Bongers, J.;Publisher: De Steekproef, archeologisch onderzoeks- en adviesbureau
onderzoeksrapport
- Other research product . Other ORP type . 2018Open Access DutchAuthors:Ruijters, M.H.P.M. (RAAP Archeologisch Adviesbureau);Ruijters, M.H.P.M. (RAAP Archeologisch Adviesbureau);Publisher: RAAP Archeologisch Adviesbureau
In het plangebied vindt een bestemmingsplanwijziging plaats, waarbij de aanwezige bedrijfsgebouwen plaatsmaken voor een woonhuis en bijgebouwen.
- Other research product . Other ORP type . 2010Open Access DutchAuthors:Corver, B.A. (drs.); Berkhout, M. (MA);Corver, B.A. (drs.); Berkhout, M. (MA);Publisher: Becker en van de Graaf
Inventariserend Veldonderzoek door middel van proefsleuven in verband met de bouw van een nieuw pand.
- Other research product . Other ORP type . 2020Open Access DutchAuthors:Vaessen, R.A. (RAAP Archeologisch Adviesbureau bv); Verhoeven, M.P.F. (RAAP Archeologisch Adviesbureau bv);Vaessen, R.A. (RAAP Archeologisch Adviesbureau bv); Verhoeven, M.P.F. (RAAP Archeologisch Adviesbureau bv);Publisher: RAAP Archeologisch Adviesbureau bv
In het kader van de verbreding van de A58 heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau een update uitgevoerd van twee bureauonderzoeken. De resultaten van beide updates wordt hieronder beschreven. Rapport 3687 - Tilburg/Eindhoven Het onderhavig onderzoek vormt een update van een eerder door Econsultancy uitgevoerd onderzoek in het kader van de verbreding van de A58 tussen Eindhoven en Tilburg (Stiekema, 2015). Het belangrijkste doel hierbij was om na te gaan in hoeverre recente onderzoeken en ontwikkelingen de conclusies uit dit eerdere onderzoek beïnvloeden. Tevens is de archeologische verwachtingskaart op basis van de laatste gegeven geüpdatet. Uit het onderzoek blijkt dat er weinig verschillen zijn waar te nemen ten opzichte van het eerdere bureauonderzoek en de conclusies zijn dan ook over het algemeen vergelijkbaar. Wel is inmiddels duidelijk geworden dat er gekozen wordt om de A58 te verbreden naar 2x3 banen en niet voor een variant van 2x2 rijstroken met een spitsstrook. Hierdoor wordt de kans vergroot dat archeologische waarden in de bodem verstoord worden doordat de grond waarin zich bevinden wordt afgegraven of anderszins wordt geroerd. Op basis van onderhavige update zijn er geen grootschalige aanpassingen nodig aan de conclusies getrokken in het rapport van Econsultancy. Net als in dit eerdere onderzoek wordt geadviseerd om een archeologisch onderzoek uit te voeren in de vorm van verkennende boringen. Zones die reeds als verstoord zijn aangemerkt of al zijn onderzocht zijn vrijgesteld van onderzoek. In het eerdere bureauonderzoek van Econsultancy zijn ook gebieden met een lage archeologische verwachting vrijgesteld van onderzoek. Toch overschrijden de geplande werkzaamheden de ondergrenzen die gelden voor deze categorie, waardoor ook deze gebieden in principe in aanmerking voor onderzoek. In de huidige planontwerp betekent dit dat voor vrijwel het gehele tracé in aanmerking komt voor vervolgonderzoek. Ten aanzien van het beschermde archeologisch monument in de gemeente Oirschot dient de omgang hiermee in samenspraak met de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) te worden bepaald. Werkzaamheden in dit gebied zijn namelijk vergunningsplichtig. Door het uitvoeren van het verkennend booronderzoek in een vroege fase van het project kunnen de archeologische risicogebieden in een vroeg stadium in kaart gebracht worden gebracht. Op basis hiervan kan vervolgens niet alleen worden bepaald of archeologisch vervolgonderzoek noodzakelijk is en welke vorm dit onderzoek het beste kan hebben, maar kunnen er, waar mogelijk, eventueel ook aanpassingen aan de ontwerpplannen worden gemaakt waarmee potentiële archeologische resten worden ontzien en waar archeologisch onderzoek dan ook niet meer noodzakelijk is. Bovendien kunnen de gegevens uit het booronderzoek dienen om in een latere fase, wanneer de definitieve plannen en de daarbij horende planning van het project bekend zijn, prioriteit te geven aan bepaalde zones waar archeologisch vervolgonderzoek aan de orde is om zodoende de risico’s van archeologisch onderzoek en eventuele vertragingen die dit kunnen opleveren zowel mogelijk te beperken. Rapport 3889 - Breda In opdracht van Witteveen + Bos Raadgevende ingenieurs B.V. heeft RAAP in mei 2019 een bureaustudie uitgevoerd in het kader van de geplande verbreding van de A58 (InnovA58) ten zuiden van Breda (traject Sint Annabosch-Galder) in de gemeente Breda. Voor het onderzoeksgebied is reeds in een eerder stadium een bureauonderzoek uitgevoerd door Econsultancy. Alhoewel de omvang en diepte van de bodemingrepen nog niet volledig bekend is, kan er gezien de lage ondergrenzen (30 cm & 0 en 100 m²) van worden uitgegaan dat er in de zones met het archeologisch monument van waarde, en een hoge-, middelhoge- en lage verwachting nader onderzoek aan de orde is. Er wordt aangeraden om in alle zones waar volgens het gemeentelijk beleid de ondergrenzen ten aanzien van archeologie worden overschreden een archeologisch onderzoek in de vorm van verkennende boringen uit te voeren in de zones waar werkzaamheden gaan plaatsvinden buiten de huidige wegtracés. In de huidige planontwerp betekent dit dat voor vrijwel het gehele tracé in aanmerking komt voor vervolgonderzoek. De boringen dienen aan weerszijden van de weg om de 50 meter boringen worden gezet met een kleine handmatige boor (Edelmanboor 7 cm en/of zandguts 3 cm). Op bekende vindplaatsen dienen er minstens vijf boringen te worden gezet. Deze boringen hebben tot doel de gaafheid van de bodem, en daarmee de noodzaak tot verder onderzoek, te bepalen. Dit rapport geeft (selectie)adviezen. Het is aan de bevoegde overheid, de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, deze al dan niet over te nemen in de vorm van een (selectie)besluit.
- Other research product . 2002Open Access EnglishAuthors:Picton Phillipps, Christina J.V.;Picton Phillipps, Christina J.V.;Publisher: University of EdinburghCountry: United Kingdom
Knowledge of the convict period in New South Wales has been substantially expanded and enriched through a number of revisionist scholarly studies in the last quarter of the twentieth century. The cumulative result has been the establishment of a number of new orthodoxies. These studies have drawn on a number of analytic frameworks including feminism and cliometrics, successfully challenging the previous historiography. The rich archival sources in New South Wales have been utilised to reformulate the convict period by a number of scholars, demonstrating the complexity of life in the penal colony. Academic divisions between what are regarded as "Australian" history and "British" history have imposed their own agendas on writing about transportation. This study challenges. this imposition through an examination of petitioners' approaches to the home and colonial administrations. A lacuna in the scholarly studies has been a lack of attention to transportation's consequences for married couples and their children. This study seeks to narrow that gap through these petitions. The findings of the study demonstrate the continuation of links between those who were transported and those who remained in Britain. It is argued that these findings have important implications for future research within Britain, and that what is disclosed by these petitions and the individuals who were involved in on-going communications cannot be restricted either to Australian or convict histories. Our knowledge of what transportation meant to individuals in the periphery as well as those in the metropole is diminished if the focus remains firmly on the settler community. Supplementary material from contemporary sources as well as the official records passing between the two administrations has been utilised and these supplementary sources suggest that there was a broad qivision between official publicly stated policy and practice in respect of transportees' family circumstances. Chapter One establishes the architecture of the thesis and explains the methodology adopted. Chapter Two offers a reinterpretation of the colony's formation in 1788 and inserts the "convict audience" of that day into the historiography. Chapter Three examines two petitioners writing from different gaols in Britain prior to their expected transportation. A resolution of the division between cliometrics and this more qualitative humanist approach is proposed. Chapter Four is a study of petitioners in Britain and a study of the process required for a reunion and reconstitution of family units in New South Wales. Chapter Five seeks to a resiting of male convicts as family members through an examination of a number of contemporary sources. Chapter Six examines the petitions raised by husbands and fathers for their wives and families to be given free passages to the colony. Chapter Seven provides case studies of three transportees and their experiences of the petitioning process. In Chapter Eight the focus broadens out from married men to examine and provide a revision of convicts' correspondence with their relatives and friends in Britain. Such correspondence has previously provided the basis for nationalist interpretations; the revision here suggests that such interpretations are anachronistic. Chapter Nine is an extended metaphor drawing the material together to the conclusions of the study.
- Other research product . Other ORP type . 2017Open Access DutchAuthors:Roller, G.J. de (MUG Ingenieursbureau BV);Roller, G.J. de (MUG Ingenieursbureau BV);Publisher: MUG Ingenieursbureau BV
MUG Ingenieursbureau heeft in opdracht van Dienst Landelijk Gebied een archeologisch karterend onderzoek uitgevoerd langs de Grote Wetering bij Dreumel, gemeente West Maas en Waal. De aanleiding voor het onderzoek wordt gevormd door de toekomstige herinrichting van de Grote Wetering, waarbij natuurvriendelijke oevers worden aangelegd. In een eerder stadium is een archeologisch inventariserend booronderzoek uitgevoerd door MUG Ingenieursbureau. Op basis van de resultaten van dit onderzoek is de huidige onderzoekslocatie geselecteerd voor vervolgonderzoek. In het onderzoeksgebied is sprake van stroomrugafzettingen en rivierduinen. Deze lagen worden kansrijk voor archeologie geacht. Daarom zijn deze lagen bemonsterd door middel van megaboringen. Deze boringen zijn in een verspringend grid met een tussenafstand van 12,5 m geplaatst op de oevers van de Grote Wetering. Het onderzochte tracé heeft een lengte van 1,2 km. In de bodemmonsters is in drie boringen aardewerk aangetroffen dat uit de periode bronstijd-ijzertijd dateert. Verder is er in één boring een slak/sintel aanwezig. De aanwezigheid van archeologische indicatoren wijst er dat er sprake is van archeologische vindplaatsen. Het gaat hierbij om twee locaties waar aardewerk (boring 86 en 99) is aangetroffen, één met mogelijk aardewerk (boring 21) en één locatie met mogelijk metaal slakken/sintels (boring 48). Wij bevelen aan om in een straal van 10 m rond deze vindplaatsen geen bodemingrepen uit te voeren. Is dit niet mogelijk dan bevelen wij aan om een waarderend booronderzoek uit te voeren. Hierbij wordt het boorgrid verder verdicht. Doel is hierbij om na te gaan of er meer archeologische indicatoren aanwezig zijn om zo een beter beeld te krijgen van datering, omvang en diepteligging van de vindplaatsen. Voor de rest van het onderzoeksgebied bevelen wij aan om geen verder archeologisch onderzoek uit te voeren. Dit betreft een aanbeveling. Het selectiebesluit is voorbehouden aan de bevoegde overheid, gemeente West Maas en Waal. Verder dient te allen tijde bij het afgeven van een omgevingsvergunning de wettelijke meldingsplicht (ex artikel 53 Monumentenwet 1988) kenbaar te worden gemaakt, om het documenteren van toevalsvondsten te garanderen: “Degene die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is (in roerende of onroerende zin), meldt die zaak zo spoedig mogelijk bij onze minister”. Deze aangifte dient te gebeuren bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in Amersfoort. Het verdient aanbeveling ook de bevoegde overheid, gemeente West Maas en Waal hiervan op de hoogte te stellen.
- Other research product . Other ORP type . 2022Open Access DutchAuthors:Corporaal, S. (Synthegra Archeologie);Corporaal, S. (Synthegra Archeologie);Publisher: Data Archiving and Networked Services (DANS)
De tijdens het inventariserend veldonderzoek gehanteerde onderzoeksmethode is conform het PvE. Ook de 32 boorlocaties zijn direct uit het PvE overgenomen, met als enige aanpassingen dat een tweetal boringen in het zuidelijke deel, ter hoogte van het te slopen pand verzet zijn vanwege aanwezige vervuiling in de bodem. Binnen het pand in het zuiden van het onderzoeksgebied, is met behulp van 5 mechanische beton-boringen de verharding verwijderd. De boorlocaties en maaiveldhoogtes zijn ingemeten met behulp van GPS. Binnen het pand is dit niet gelukt en zijn de boorlocaties met meetlinten ingemeten en is de hoogte genomen van de vloer net buiten het pand en is deze waarde voor al deze 5 boringen overgenomen. Direct onder maaiveld is er geboord met een Edelmanboor met een diameter van 7 cm. Vanaf circa 100 cm is er geboord met een guts met een diameter van 3 cm. De boringen zijn uitgevoerd tot in de top van de zandige afzettingen van Calais, tot een diepte van maximaal 460 cm. Het opgeboorde sediment is verbrokkeld en/of versneden en geïnspecteerd op de aanwezigheid van archeologische indicatoren. Met extra nauwkeurigheid is gekeken naar de bodemtrajecten die, zoals eerder beschreven, een hoog verwachtingspatroon toebedeeld hebben gekregen. De boringen zijn lithologisch beschreven conform de NEN 5104 en bodemkundig geïnterpreteerd
- Other research product . 2014Open Access CzechAuthors:Ulč, Martin;Ulč, Martin;Publisher: Západočeská univerzita v PlzniCountry: Czech Republic
Vývoj názorů na slovanskou etnogenezi v českém a německém archeologicém myšlení mezi lety 1860 - 1920. Obhájeno Views on an ethnogenesis of the Slavs in Czech and German archaeological thought between 1860 - 1920.
- Other research product . Other ORP type . 2021Open Access DutchAuthors:van Bussel, A.T.L.E. (Transect b.v.);van Bussel, A.T.L.E. (Transect b.v.);Publisher: Data Archiving and Networked Services (DANS)
In opdracht van de Provincie Gelderland heeft Transect b.v. in april tot en met juni en september 2019 een archeologisch proefsleuvenonderzoek en een opgraving (variant archeologische begeleiding) uitgevoerd in het kader van de verbinding van de A15 met de N839 tussen Bemmel en Huissen (gemeente Lingewaard). De nieuwe aansluiting heeft een tracélengte van circa 2,25 km. In het kader van de aansluiting wordt de weg verbreed, waarvoor onder andere sloten, groenvoorzieningen en kabels en leidingen worden verlegd en kruispunten worden gereconstrueerd. De werkzaamheden hebben bodemverstoringen tot verschillende diepten tot gevolg.